Hoe de oorlog begon.
Voor wij het wisten waren ze er, de kleine gele mannetjes, de jappen. Mijn ouders waren erg bang. Er was al veel gebeurd, de slag bij de Java zee was verloren, veel vrienden waren er niet meer. Oorlog voor een kind van net 8 is iets ongrijpbaars. Op een nacht werden wij opgeschrikt door lawaai in huis.Een van onze bedienden, die naar zijn familie was vertrokken, stond zwaar gewond in de binnentuin. Mijn ouders hielpen hem. Hij was zeer ernstig mishandeld en zij verstopten hem, maar het was nu tijd om te vluchten, want de jap zou zeker komen kijken. s' Nachts werden wij uit bed gehaald. Er stonden twee ossenkarren buiten die heel zachtjes werden ingeladen, niemand sprak er een woord. Mijn grootmoeder Elsie was er ook en heel zachtjes slopen wij in de karren met al onze belongings en gingen door de stille straten van Soerabaja richting de bergen. Ook de gewonde bediende lag in de achterste wagen. Mijn vader zei: er zijn overal wegversperringen met jappen, dus gingen wij via heel nauwe kampong- weggetjes. Mijn hart zat in mijn keel, want werd je gepakt door de jap, dan werd je naar de kempetai gebracht voor verhoor en dat was niet best, daar hadden wij de vreselijkste verhalen over gehoord. Doodstil waren wij, je hoorde alleen het kraken van de wagens, het lopen van de sappies en af en toe het zachte klappen van een zweep. De wagens schommelden heen en weer en de lampen die er aan hingen ook. Eindelijk zei mijn vader, wij hebben het gered, wij zijn op weg naar Nongodjadjar, ons wel bekende vakantieoord. Onze bediende stapte uit en verdween in de nacht. Langzaam gingen wij klimmen en hoorden de geluiden van de bossen en vlak voor iedere kampong zag je kleine warongs, overdekte hutjes met bamboe en platen waar je koffie kon drinken of heerlijke rijst, saté of iets anders kon eten. Je koffie goot je uit op je schoteltje en dan slurpte je het langzaam op. Heerlijk die lucht van het arang arang vuur (een soort houtskool)en dan met de geur van saté. Wat hield ik veel van dit land en nu slopen wij door die prachtige natuur en al die bekende geluiden richting bergen en af en toe kwam de maan van achter de wolken en benam het uitzicht je de adem, zo mooi. Heel ver van het dorp Nongodjadjar hadden mijn ouders een huis op de steile berghelling gehuurd, dat geheel self containing was. Dit huis was beeldschoon en bestond uit een vierkante betonnen bak, met daarin de keuken, de voorraadkamer, de kamer voor de kippenbroedmachine, de karnkamer waar boter, yoghurt, enz. gemaakt werden en heel veel gereedschap. Er ging van de keuken een trap naar boven en daar was weer zo'n vierkante betonnen blok met er omheen een grote brede overdekte veranda.Op de hoeken van de veranda stonden grote verrekijkers, waarmee wij de lucht en ook ver de bergen en het dal in konden kijken. Zo konden wij mijn vader een uur voordat hij bij ons was al zien aankomen, een kleine stip in de verte.Hij werkte nog steeds in Soerabaja.Hij kwam alleen in de weekenden naar boven. Totdat ook dat niet meer ging. Deze veranda was geweldig, wij brachten er uren op door, rennend en spelend enz. .Wij hadden er een grote groentetuin en een stal met een varken en een melkkoe, die ons voorzag van boter, melk, enz.. Verder heel veel kippen. Als wij er te weinig hadden, dan zorgde de broedmachine voor meer, zowel om te eten, als voor de eieren. Achter dit alles een eindeloos maisveld, waar mijn broer en ik ons in verstopten en ons eigen veilige plekje hadden. Zo hoopten wij de jap te kunnen overleven en wat voor een leven. De geuren van vers brood, melk en boter van de eigen koe. In een woord heerlijk. Wij waren zeer eenzaam, maar met de hond Spankie trokken wij de bergen en de ravijnen in en genoten. 's Avonds bij spirituslampen en ovalmaltine. Soms las mijn moeder ons wel eens voor, als ze er niet te moe voor was. Soms kwam er iemand van het dorp met boodschappen of post of om mijn moeder met van alles te helpen. Zo werden wij toen uitgenodigd voor een Javaanse bruiloft, die een dag en een nacht zou duren en sliepen wij in het dorp bij de bevolking, die allerliefst voor ons was. Het was een geweldig feest met heel veel snoep in allerlei kleuren, eten en wajangpoppen, dansen tot diep in de nacht en 's- morgens mee naar de kali, waarin wij alles deden, je behoefte, wassen en tanden poetsen. Dit alles duurde vele maanden maar op een avond kwam mijn vader terug uit het dorp en tot diep in de nacht zaten zij te praten .De volgende dag werd ons verteld, dat wij terug moesten naar Soerabaja en van daaruit naar de wijk in Malang en als wij dat niet deden zouden wij gedood worden door de jappen. Alles werd verkocht of weggegeven, ook de hond. Kapot waren wij ervan, maar huilen hielp niet, dus daar gingen wij weer terug naar Soerabaja en vandaar met nog minder bagage, alleen wat je zelf kon dragen, in grote trucs naar Malang. Diep verdrietig om alles wat wij moesten achterlaten. We wisten niet dat toen het allerzwaarste nog moest komen, het afscheid van mijn vader en de rest.........
donderdag 18 maart 2010
Leven in een barak herhaling .
Voor het eerst leven in een Barak
Het prachtige Indonesië, 1941, ons prachtige huis met 2 baboe's, een djongos, (huisknecht), tuinman. Een prachtig paviljoen voor gasten. Altijd waren er gasten en iedere Zaterdag gingen mijn ouders prachtig aangekleed naar de Simpangclub. Dan sliep de baboe op een matje naast mijn bed. Veel tochten naar de bergen, waar wij regelmatig een huis huurden met zwembad. Daar genoten wij van de prachtige natuur, paardrijden, zwemmen en heerlijk eten. Mijn grootmoeder ging dan ook vaak mee en de rest van de familie kwam ook, dat waren geweldige extravagante tijden. Ineens oorlog, alles afgelopen, angst, met bagage op de rug en klein koffertje door Java trekkend, in afgesloten goederenwagons rijdend door de hitte met veel vrouwen en kinderen, kilometers lopen zonder water of eten. Tot wij weer eens bij een klooster kwamen, waar wij liefdevol onthaald werden op eten en drinken en met zijn allen op matrassen op de grond sliepen in gangen en kamers. Niet wetend waar de reis naar toe ging en of er nog een eind aan kwam. Zo kwamen wij toen dood versleten in Solo aan in een heel groot leeg gekkengesticht. In die tijd waren die heel anders dan nu, het waren hel oorden, vol met grote hekken en veel grote badkamers, donkere gangen, koud en eng. Daar werden wij verwezen naar een kapel met matrassen op de grond voor ons. De shock over dit alles was enorm. Vol verbazing en doodmoe keken we om ons heen naar al die vrouwen en kinderen, naar al dat lawaai en gekreun, gehuil en gepraat. Dan uren in de rij voor eten, wassen en toiletten. Geen eigen kamer, geen eigen huis, volkomen verbijsterd, een half zieke moeder en een grootmoeder, die ook ten einde raad was. Mijn broer en ik werden met zware diarree naar het ziekenhuisgedeelte van het gesticht gebracht. Maar na drie dagen vond ik dat mijn broer, ziek van heimwee naar mijn moeder, slechter in plaats van beter werd. De koorts steeg per dag. Ik sleurde hem s'nachts uit bed. Met mijn hand op zijn mond slopen wij met onze hoofdkussens terug naar de kapel. Daar werd hij beter. Het bericht kwam, dat het nieuwe gedeelte van dit grote kamp geopend werd en dat wij naar de nieuwe barakken zouden gaan. Wat was dat, een barak.? Op een dag werd er een stuk muur afgebroken en zagen wij een groot kamp met grote loodsen(de barakken), heel veel loodsen met flinke ruimten ertussen. Iedere barak bestond uit twee rijen bedden in het midden de rij met bagage. Verder een douche en twee wc's. In een barak lagen zo plus minus 60 vrouwen en kinderen. Daar zat je dan op je brits en keek je om je heen dit was nu je thuis, deze 45 centimeter en overal vrouwen en kinderen. Uren heb ik rond zitten kijken, vol verbazing. De eerste dagen was ik zo verbouwereerd, dat ik van alle opwinding niet kon slapen. Je zag alles van anderen, niets bleef geheim. Moeders die sloegen, kinderen die vervelend en verwend waren. Van alles was er te zien en te beleven, overal voor in de rij staan, op tijd naar de wc, want er was altijd een rij. Maar ergens ook heel spannend al die dingen, die om je heen gebeurden. Buiten spelen was ook beperkt, overal liepen vrouwen met wasgoed en afwasspullen, kleren om te drogen hingen overal, enz... 'snachts hoesten, kreunen, mensen die praten, weer andere die boos werden, zo zelfs, dat er 'snachts bijbels over en weer gesmeten werden, weer anderen probeerden te sussen en regels op te stellen. Het heeft weken geduurd voor dat het langzaam wat kalmer en rustiger werd. Ook doordat iedereen versuft raakte door gebrek aan voedsel en slaap. Vrouwen en kinderen werden ziek en langzaam drong de ellende tot iedereen door: "je kon hier doodgaan". We hadden maar een vrouwelijke arts, Dr. Engels. Medicijnen waren er ook haast niet. Langzaam aan werd het stiller en rustiger. Zo werd het na enkele maanden zelfs gezellig.Vrouwen gingen kookboeken maken, weer anderen leerden kinderen borduren. In dat kamp heb ik wat geborduurd, zakdoekjes maken, kleertjes voor de enige pop die ik had. Iedereen werd vindingrijk en zo werd het leven een stuk prettiger. Maar de eerste weken van dat bizarre barak leven zal ik nooit meer vergeten. Dinkie
Het prachtige Indonesië, 1941, ons prachtige huis met 2 baboe's, een djongos, (huisknecht), tuinman. Een prachtig paviljoen voor gasten. Altijd waren er gasten en iedere Zaterdag gingen mijn ouders prachtig aangekleed naar de Simpangclub. Dan sliep de baboe op een matje naast mijn bed. Veel tochten naar de bergen, waar wij regelmatig een huis huurden met zwembad. Daar genoten wij van de prachtige natuur, paardrijden, zwemmen en heerlijk eten. Mijn grootmoeder ging dan ook vaak mee en de rest van de familie kwam ook, dat waren geweldige extravagante tijden. Ineens oorlog, alles afgelopen, angst, met bagage op de rug en klein koffertje door Java trekkend, in afgesloten goederenwagons rijdend door de hitte met veel vrouwen en kinderen, kilometers lopen zonder water of eten. Tot wij weer eens bij een klooster kwamen, waar wij liefdevol onthaald werden op eten en drinken en met zijn allen op matrassen op de grond sliepen in gangen en kamers. Niet wetend waar de reis naar toe ging en of er nog een eind aan kwam. Zo kwamen wij toen dood versleten in Solo aan in een heel groot leeg gekkengesticht. In die tijd waren die heel anders dan nu, het waren hel oorden, vol met grote hekken en veel grote badkamers, donkere gangen, koud en eng. Daar werden wij verwezen naar een kapel met matrassen op de grond voor ons. De shock over dit alles was enorm. Vol verbazing en doodmoe keken we om ons heen naar al die vrouwen en kinderen, naar al dat lawaai en gekreun, gehuil en gepraat. Dan uren in de rij voor eten, wassen en toiletten. Geen eigen kamer, geen eigen huis, volkomen verbijsterd, een half zieke moeder en een grootmoeder, die ook ten einde raad was. Mijn broer en ik werden met zware diarree naar het ziekenhuisgedeelte van het gesticht gebracht. Maar na drie dagen vond ik dat mijn broer, ziek van heimwee naar mijn moeder, slechter in plaats van beter werd. De koorts steeg per dag. Ik sleurde hem s'nachts uit bed. Met mijn hand op zijn mond slopen wij met onze hoofdkussens terug naar de kapel. Daar werd hij beter. Het bericht kwam, dat het nieuwe gedeelte van dit grote kamp geopend werd en dat wij naar de nieuwe barakken zouden gaan. Wat was dat, een barak.? Op een dag werd er een stuk muur afgebroken en zagen wij een groot kamp met grote loodsen(de barakken), heel veel loodsen met flinke ruimten ertussen. Iedere barak bestond uit twee rijen bedden in het midden de rij met bagage. Verder een douche en twee wc's. In een barak lagen zo plus minus 60 vrouwen en kinderen. Daar zat je dan op je brits en keek je om je heen dit was nu je thuis, deze 45 centimeter en overal vrouwen en kinderen. Uren heb ik rond zitten kijken, vol verbazing. De eerste dagen was ik zo verbouwereerd, dat ik van alle opwinding niet kon slapen. Je zag alles van anderen, niets bleef geheim. Moeders die sloegen, kinderen die vervelend en verwend waren. Van alles was er te zien en te beleven, overal voor in de rij staan, op tijd naar de wc, want er was altijd een rij. Maar ergens ook heel spannend al die dingen, die om je heen gebeurden. Buiten spelen was ook beperkt, overal liepen vrouwen met wasgoed en afwasspullen, kleren om te drogen hingen overal, enz... 'snachts hoesten, kreunen, mensen die praten, weer andere die boos werden, zo zelfs, dat er 'snachts bijbels over en weer gesmeten werden, weer anderen probeerden te sussen en regels op te stellen. Het heeft weken geduurd voor dat het langzaam wat kalmer en rustiger werd. Ook doordat iedereen versuft raakte door gebrek aan voedsel en slaap. Vrouwen en kinderen werden ziek en langzaam drong de ellende tot iedereen door: "je kon hier doodgaan". We hadden maar een vrouwelijke arts, Dr. Engels. Medicijnen waren er ook haast niet. Langzaam aan werd het stiller en rustiger. Zo werd het na enkele maanden zelfs gezellig.Vrouwen gingen kookboeken maken, weer anderen leerden kinderen borduren. In dat kamp heb ik wat geborduurd, zakdoekjes maken, kleertjes voor de enige pop die ik had. Iedereen werd vindingrijk en zo werd het leven een stuk prettiger. Maar de eerste weken van dat bizarre barak leven zal ik nooit meer vergeten. Dinkie
Abonneren op:
Posts (Atom)