zondag 9 juli 2017
Bruisend en jubelend had de bevrijding
haar intocht gehouden. Opeens was ze gekomen, verrassend bijna, in een
enkele dag. Wat was dat geweldig, verlokkend,
bedwelmend, niet te geloven. Daar boven in de boom zittend uitkijkend
over de kampmuur naar de vrijheid, met een stralend gelukkig gevoel:"
wij hebben het gered". Andere kinderen in de boom lachten, riepen naar
elkaar, wezen naar de bergen. Ineens een vreselijk gegil, van alle
kanten, fluitend geluid, iets wat langs je oor vloog,
onraad, als appels vielen wij uit de boom. Moeders kwamen op ons
afgerend: " Mee" gilden zij. "Ze vallen ons aan". Kogels, hollen,
vluchten. Nog meer krijsende Indonesiërs over de muur, iedereen rende in paniek door het gangetje
naar het andere gedeelte met het grote open veld, daar waren ook Indonesiërs: " merdeka, merdeka", gilden die. Wij renden
allemaal het veld op , zover mogelijk naar achteren, overal stonden ze
met geweren in de aanslag, wachtend op het bevel te schieten. In de
barakken rond het grote veld hadden alle vrouwen de deuren gebarricadeerd.
En hoe ze ook probeerden, ze kregen ze er niet uit, wat uiteindelijk
onze redding was, het duurde en duurde, alles stond stil, vol angst op
het veld. Ineens begonnen zij in het wilde weg te schieten en
handgranaten te gooien. "Liggen" werd er gegild, "liggen", wij ook.
Mannen wierpen de handgranaten terug. Iedereen was doodstil en alles
begon te bidden. Plat op de grond ineens een vreselijke klap vlakbij, zo
erg dat ik dacht dat mijn borstkas uit elkaar zou spatten en overal in
eens bloed op mij en stukken van, van alles :"O God, ik ben dood", alles
is, kapot, dat was het dus. Wat gek, ik hoor nog alles, ik kan nog
zien, als dat dood zijn is dan is het niet zo erg. Wat raar, ik kan mijn
vingers bewegen. O God, ik ben alleen erg gewond, maar ik voel ook
geen pijn. Voorzichtig keek ik naar alles wat op mij lag: "waar, waar
ben ik gewond". Ineens mijn moeders stem:" Op staan, snel, wij moeten
hier weg, verder naar achteren, vlug, vlug, nu". Kan ik dat dan, O God,
het is niet van mij, het is van iemand anders. Weg, ver weg. Wij renden
zo hard als wij konden naar achteren, waar geen Indonesiërs stonden.
Mijn broertje raakten wij kwijt. Naar de toiletten, daar kropen wij
boven op elkaar. Mijn moeder hoorde mijn broer ineens huilen. Ze riep: " Anton, wij zitten hier". Hij kwam naar ons toilet. Huilend
zei hij: "Mammie, hoe moet ik bidden "? Zoiets vergeet je nooit. En op
elkaar gepropt zaten wij bijna allemaal hardop te bidden. Toen nog
ergere woeste kreten van de daken. "Dit is ons einde", zeiden ze: "Kus
je kinderen maar gedag, wij gaan eraan" . Nog meer vreselijke kreten,
toen vreselijk schieten en hels lawaai, kogels vlogen rond, knallen,
geren, gekrijs. Doodsbang wachten wij. Iemand gilde:" Het zijn de onzen,
het zijn de Gurkha's,
het is heus" . Doodstil werd het. Zou het kunnen, zouden wij toch nog
gered worden. Heel voorzichtig gingen enkelen kijken en zagen zwarte
mannen voorbij rennen, die naar ons grijnsden en lachten: " De Gurkha's, de allerbeste krijgers die er zijn", zei iemand. "Ze komen ons
bevrijden". Alles begon te huilen en God te danken. En ja hoor, een uur
later vonden wij mijn grootmoeder. Die was door de paniek op het veld
naar beneden gerold en had zich dood gehouden. Hoe je je dan voelt is niet te beschrijven. Je
krijgt weer een leven terug, je leeft, je leeft, het heerlijkste
gevoel wat er bestaat en nooit, nooit ben ik het vergeten. Ook ben ik
nooit onze nieuwe bevrijders vergeten als zij er niet geweest waren was
ik er nu ook niet, wij hebben ons leven aan de Gurkha's te danken en zal
dat nooit meer vergeten, Dinkie
Dit verhaal wilde ik eerst niet vertellen was bang dat het te veel zou
zijn, maar door mijn oudste dochter ben ik het toch gaan doen en er ook
wel heel blij om. Dinkie.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten