zaterdag 17 januari 2009

kamp Banjoebiroe

Banjoebiroe, in het normale leven een gevangenis, tijdens de jappentijd goed genoeg voor vrouwen en kinderen. Buiten deze grauwe muren vele barakken bij gebouwd en achter deze barakken de kleine kale huisjes van de vroegere bewakers. Wij werden in een van de huisjes van de bewakers geplaatst op een kale weg met daar voor wat gras en dan weer prikkeldraad, heel hoog. Alles was uitzichtloos. Zelf waren wij toen vel over been, een en al bot. Hadden nu doorlopend honger. Er was haast niets meer te eten. De jappen gaven het zo'n beetje op. Door ernstige zwakte loop je als een zombie rond, niets dringt meer echt tot je door, alleen ben je je bewust van de honger, constant op zoek naar slakken, kikkers, slangen, alles wat kroop. De ratten waren er niet meer, ook op zoek naar soorten struiken die je kon koken en eten. Vond je iets zo als een slak, dan smeet je het zonder een ogenblik te denken zo het kokende water in. En met de slijm van de slak langs je mond was het doorbijten van het dier een verrukking van vlees eten, proeven heel even, maar nooit genoeg. Vrouwen probeerden het laatste wat ze bezaten te ruilen met de javanen voor iets te eten, wat absoluut niet mocht, maar de nood was zo hoog dat ze alles vergaten. Wij bedelden zelfs bij de javanen om eten met beloften om het ze later,als wij vrij waren, te vergoeden. Enkele Javanen kregen zo'n medelijden met ons, dat ze soms iets gauw door de tralies heen smeten, het was allemaal een druppel op de gloeiende plaat van de honger. Het ergste was dat de vrouwen die smokkelden, weer door anderen verraden werden. Ze werden waar wij allemaal bij stonden aan een boom opgehangen, net buiten het hek, zodanig, dat hun tenen de grond raakten. Hierdoor probeerden ze steeds de grond te voelen en kregen afschuwelijke krampen. Ze schreeuwden het uit van de pijn. De commandant van dit kamp was een pure sadist en vond het heerlijk om met zijn riem of een zweep vrouwen net buiten de poort af te ranselen en deze toch al dunne scharminkels leden vreselijke pijnen en wij moesten dan uren op appel dit blijven horen en aanzien. Gelukkig ben jezelf te zwak om woedend te worden, je bent te verslapt, apatisch. Je stond er bij en je keek ernaar, maar je was te duf en te moe, het was allemaal onwezenlijk en als wij daarna niet vertrokken waren naar Ambarawa kamp 9, dan hadden wij het zeker niet overleefd. De bevrijding kwam dan ook voor ons viertjes net op tijd, mijn moeder woog nog slechts 40 kilo, mijn grootmoeder, die iets kleiner was, nog maar 35 kilo. Na de capitulatie kregen wij voedselpakketten van het rode kruis en net toen wij begonnen op te knappen kwam de aanval van de Indonesiers met vele doden en gewonden. (zie het verhaal "de Gurka's"). Dinkie

Geen opmerkingen: